‘Wie onbekend blijft met hetgeen er in de natuur voorvalt, leeft slechts ten halve’

Wat mij betreft, ik ben bepaald verwonderd, geroerd getroffen, verpletterd, vermorzeld (een mooie climax, hè?) door de groote mate van natuurwetenschappelijke kennis, die in je brief doorstraalt! ….. Waarlijk, zoo ik nog ooit getwijfeld heb aan je waarachtige liefde voor botanie en zoölogie, dan ben ik nu volkomen van mijn dwaling overtuigd en doe bij deze amende honorable. Met dat al zou ik wel bij je willen wezen, zelfs al was ik veroordeeld geen enkele plant of dier te mogen aanraken – Hein Willems Heinsius en Willem Frederik van Hell aan Albert Verwey, 16 augustus 1883

Aan het eind van de negentiende eeuw vond er een omslag plaats in de manier waarop de gewone Nederlander met de natuur omging. Was kennis van de natuur tot die tijd een bezigheid voor kamergeleerden en zag men de natuur vooral door de bril van religie en ethiek, in de laatste decennia van de eeuw ontstond er een ‘trek naar buiten’. Als tegenwicht voor verstedelijking en industrialisatie wordt het ontdekken en bestuderen van de natuur populair. Deze omslag is ook in de kunst terug te vinden. Voor de schilders van de Haagse School, maar ook voor de dichters van Tachtig vormt de natuur een belangrijke bron van inspiratie. De naam van Verweys schoolvriend Hein Willems Heinsius, schrijver van bovenstaand brieffragment, is onlosmakelijk verbonden met het zogenaamd biologisch réveil.


Hein Willems Heinsius als beginnend leraar, rond 1895 (Stadsarchief ’s-Hertogenbosch)

Heinsius is vooral bekend als medeauteur, met E. Heimans en Jac.P. Thijsse, van de in 1909 verschenen Geïllustreerde flora van Nederland. Heinsius werkte vanaf de tweede druk mee aan dit werk, dat 23 herdrukken heeft beleefd, de laatste in 1994. Waar Verwey belangrijk is geweest voor het literaire veld rond 1900, is Heinsius dat geweest voor de popularisering van de natuurstudie in die periode. In de correspondentie vinden we iets terug van hun gedeelde liefde voor de natuur.

Heinsius en Verwey hebben elkaar leren kennen op de HBS in Amsterdam, waar ze onder andere de lessen biologie gevolgd hebben bij dr. J.C. Costerus. In zijn schooltijd maakt Albert Verwey vaak lange wandelingen met klasgenoten als Heinsius, Willem van Hell en Jan Verloop. De vrienden ondernamen uitstapjes, waarbij het ontdekken en observeren van de natuur een belangrijk onderdeel vormde, zoals blijkt uit het volgende brieffragment (aan Heinsius):

…. een roeitochtje naar Zeeburg dat ik met jou en Jan Verloop gemaakt heb op een helderen Zomeravond. ’tWas mooi ronddryven op dat [xxxxx] water daar, met den dyk aan den éenen en riet voór weiland aan den anderen kant. Maar ’tbelangwekkendste was dat jy, een endje het weiland in, een plekje wist waar orchideeën bloeiden en ik weet nog hoe wy gedrieën in den byna-avond gehurkt zaten voor die bloem-takjes en ik ruik den sterken geur nog en denk hoe ik me herinnerde wat Costerus van hun zelf-bevruchting had verteld. ’tWas een mooie terugvaart, onder de avondlucht vol kleuren en een beetje angst in me, want het werd zoo laat.

Als Albert Verwey in 1883 met zijn werkgever op reis gaat naar Amerika, beschrijft hij de natuur rondom het plaatsje Cimmaron (prachtige bergpartijen, grizzly beren, ratelslangen en lieftallige antiloopjes) aan zijn vrienden thuis. Heinsius logeert op dat moment bij de familie Van Hell in Wageningen, net als Verwey een jaar eerder al deed. Heinsius en Van Hell sporen  Verwey aan om toch vooral wat planten mee te nemen: ‘ je legt ze versch geplukt maar tusschen kranten onder in je koffer en alles zal wel losloopen zonder dat er Oïdium herbanorum of Aspergillus glaucus of Penicillium glaucum en hoe al die schimmels mogen heeten opkomt.’ In Wageningen is het erg warm en het stikt er van het ongedierte. Een klein bewijs daarvan vormt de platgeslagen vlieg die in de betreffende brief te vinden is.

DvW#Brief Van Hell en Heinsius
Platgeslagen vlieg in de brief van Heinsius en Van Hell aan Verwey, 16 augustus 1883 (Bijzondere Collecties UvA, Amsterdam)

Maar Heinsius bewondert dat en vindt bovendien een vurig bewonderaar in de figuur van Martien, een jongere broer van Willem van Hell. Heinsius en Martien trekken er op uit met een kolossale plantenbus, met wat appelen en peren erin als de tocht ver gaat.

Na de HBS gaat Heinsius dier- en plantkunde studeren aan de Universiteit van Amsterdam.  In 1887 wint hij een gouden medaille met zijn inzending aan een prijsvraag, uitgeschreven door de Rijksuniversiteit Leiden. Het stuk met als motto ‘Wie onbekend blijft met hetgeen er in de natuur voorvalt, leeft slechts ten halve’ vormt de basis voor het academisch proefschrift over de  bestuiving van bloemen door insecten in Nederland waarop hij in 1890 promoveert. Het proefschrift bevat veel beschrijvingen van waarnemingen van planten en insecten. Op de tekening die ter gelegenheid van de promotie werd gemaakt  is o.a. de handtekening van leraar J.C. Costerus terug te vinden.

Promotie Han Heinsius 1890.jpg
Tekening bij de promotie van Heinsius op 3 december 1890 (Particulier bezit)

Voor Albert Verwey is de promotie aanleiding tot het schrijven van een complimenterende brief aan de kersverse doctor. Het zijn vooral de waarnemingen die Verwey aanspreken. De aandoening van die waarneming, schrijft Verwey,

is er één, die gedachtetjes doet opkomen aan ruim, rustig zien, liefhebbend aaien met blikken, bedachtzaam ordenen met ontziende handen. Ze doet meêvoelen iets van vereering hebben, van welwillend zyn, van nederig voelen wat in de natuur den trots heeft van ononthuld te zyn. Ze blyft ruim, in de open [lucht?], goed voor leeken, – met niet het strenge van ‘wetenschap’….

De beschrijving in het proefschrift van een waarneming van de bevruchting van een groep Platanthera’s op een weiland bij Diemen doet Verwey denken aan het roeitochtje naar Zeeburg.

Heinsius wordt leraar aan de 2e vijfjarige HBS in Amsterdam, waar hij ruim dertig jaar zal blijven lesgeven. Hij is een groot ijveraar voor  de popularisatie van de biologie. In 1901 richt hij samen met collega-leraar H. Heukels de Natuurhistorische Vereeniging te Amsterdam op en vervolgens de Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging. De grootste attractie van de vereniging zijn de excursies, waarbij dames en heren  de natuur intrekken om waarnemingen te doen.
In 1905 houdt Heinsius in het Maandblad der Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging een vurig pleidooi voor het beschermen van de natuur in Nederland. Heinsius en Heukels nodigen een aantal gelijkgestemden uit voor een bijeenkomst in Artis en daar wordt op 22 april 1905 de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland opgericht. Heinsius maakt deel uit van het eerste bestuur. Als Heinsius in 1939 overlijdt, verschijnt in het  tijdschrift De Levende Natuur, waarin herhaaldelijk bijdragen van Heinsius waren opgenomen, een In Memoriam waarin hij wordt geprezen om zijn ‘Heel bijzondere verdienste voor den opbloei der Natuurstudie en Natuurliefde in Nederland.’

Dita van Wieren (medewerker Brieven en Correspondenten rond 1900)

Literatuur
Meer informatie over Heinsius en het biologisch reveil is te vinden in: M. Coesél e.a., De natuur als bondgenoot. De wereld van Heimans en Thijsse in historisch perspectief ( 2007)

Geplaatst op