Ophelderingen en onthullingen

Als de online editie Brieven en Correspondenten rond 1900 kan worden aangevuld met andere correspondenties, zoals de brieven gericht aan Carel Vosmaer, dan zal het mogelijk blijken om brieven uit het Verwey-archief die thans moeilijk te begrijpen zijn, van betekenis te voorzien. Maar de onderzoeker zal zich ook kunnen verbazen over de verschillende tronies die sommige correspondenten tonen in hun brieven aan Verwey en Vosmaer. Van elk van deze mogelijkheden zal ik hieronder een of meer voorbeelden geven.

Willem F. van Hell Jr., een jeugdvriend van Verwey, in 1883 student medicijnen (Pieter Huijgens vermeldde hem in zijn ‘Opgravingen’ over hypnose), schreef de jonge dichter, die toen in Amerika verbleef, een brief uit Wageningen, gedateerd 23 september 1883. Daarin vertelde hij zijn vriend wat hij had kunnen lezen in De Amsterdammer van die datum, als hij in het afgelegen Cimarron niet verstoken was geweest van literair nieuws. Eén artikel had Van Hells bijzondere aandacht gekregen:

[…] een onbetaalbare wederlegging van een critiek over Vosmaer’s Nanno; als ik niet beter wist, zou ik zeggen dat Kloos het heeft geschreven want er komt o.a. in voor:
‘Terecht, dunkt mij, getuigt dan ook de heer Paap in zijne bijdrage ‘Vorm en Inhoud zijn één’ (zie in het Weekblad de Amsterdammer van 18 Febr. – 4 Maart van dit jaar zijn drie keurig gestileerde en geestige artikeltjes, die om hunne bondige bewijzen en heldere bevattelijkheid wel verdienen, dat men ze nog eens overleest) dat de heer Vosmaer de stof van zijn gedicht in Griekenland koos, niet voornamelijk om de Grieksche gedachten; maar wijl in oud-Griekenland tafereelen en personen te vinden zijn, die zich leenen tot een schoone reproductie, tot zoodanige fantaziën, als hij wenscht te geven.’ Het stuk is geteekend N.N. –  

Het artikel waarop Van Hell zijn vriend opmerkzaam maakte, was geschreven door A.J. Flament, die met Vosmaer correspondeerde. Het stuk was getiteld ‘Iets over pastiches der klassieken naar aanleiding van Vosmaer’s Nanno en een Gidsrecensie’.

RvdS#Nanno
Titelpagina van Vosmaers Nanno: Eene Grieksche Idylle (1883) (Koninklijke Bibliotheek)

Die (anonieme) Gids-recensie was geschreven door J.N. van Hall (‘Nanno, eene Grieksche idylle, door Mr. C. Vosmaer’, in De Gids (1883), I, p. 598-602). Van Hall had in die recensie beweerd dat poëzie die moderne gedachten in klassieke versvormen behandelde, altijd iets van een ‘pastiche’ had. Flament had zich daarover zo boos gemaakt dat hij een antikritiek had geschreven die in De Amsterdammer moest verschijnen. Op 21 september 1883 berichtte hij in een brief aan Vosmaer over dit artikel:

W. Kloos was er zoo mee ingenomen, dat hij mij aanraadde den vermoedelijken schrijver der recensie Van Hall, die althans zeker secretaris van de Gids is en voor de recensies zorgt ook een exemplaar te sturen, dan kan hij misschien tot de overtuiging komen dat zijn recensies voor ieder nog geen orakelen zijn; ik begrijp mij maar niet hoe iemand van letterkundige ontwikkeling in een tijd als tegenwoordig in een land als het onze, dat de laatste jaren zoo weinig aan de grootte letterkunde schonk, Uw Nanno een pastiche durft te noemen, ik lees het nog dikwijls over en mij dunkt dat alleen reeds het feit dat de Nanno ons aan het alledaagsche onttrekt en edele gevoelens opwekt (καλλον κ΄ άγαθον zouden de oude Grieken zeggen van Uwe kunst) niet genoeg kan worden geprezen, want bijna al wat men leest tegenwoordig is alledaagsch en realistisch, al is de uitwerking nog zoo zeer te loven; men gaat niet buiten het gewone kringetje.

Sommige briefschrijvers tonen kameleontische vaardigheden in hun brieven aan Vosmaer en Verwey. Zijn ‘Griekse’ kunst – behalve Nanno en Londinias, beide (deels) in hexameters geschreven, natuurlijk zijn Ilias-vertaling uit 1880 – had Vosmaer in contact gebracht met de Haagse militair S.R. Steinmetz, die hem had geattendeerd op een vertaling uit het Grieks in hexameters van S.J.E. Rau, Virgilius heldendicht de Enéis, die van 1862 dateerde. Rau had al lang vóór Vosmaer, die meende dat hij de eerste was, de hexameter in het Nederlands toegepast.

RvdS#Virgilius-Enéis
Titelpagina van S.J.E. Rau, Virgilius Heldendicht de Enéis (deel 1, 1862) (Koninklijke Bibliotheek)

Dezelfde Steinmetz, die met Vosmaer correspondeerde over het juiste begrip van de hexameter, meldde zich in 1886 bij Verwey, na lezing van diens Persephone. In een brief van 29 januari 1886 schreef hij:

Ik geniet reeds vooruit van de verzen, die ik mij voorstel dat U nog zult maken. De Griekigheid zal U, hoop ik, (neem me niet kwalijk!) vervelen, hoewel U, dat erken ik, ook dat wat plastischer en nieuwer hebt gegeven als Vosmaeren [sic]. U zult misschien in heerlijksten zin den modernen mensch in U ontwikkelen in zijn rijkdom en diepte en geweldige kracht – natuurlijk hangt U niet dat vervelende denkbeeld aan dat wij ziek en bedorven en zwak en oud zouden zijn – O! – Waarlijk vergeving voor deze pedante voorspellingen.

De hoop dat Verwey gauw afscheid zou nemen van stof uit de Griekse Oudheid valt moeilijk te rijmen met het belang dat Steinmetz in zijn brieven aan Vosmaer toekende aan een correcte opvatting van de hexameter, die laatstgenoemde veel te los zou toepassen. Van afkeer van ‘Griekigheid’ valt hier niets te bespeuren; Steinmetz wil juist ‘Griekser’ zijn dan Vosmaer. Waar hij ‘dat vervelende denkbeeld’ dat onze cultuur over haar hoogtepunt heen was, had opgemerkt is onduidelijk: beschouwde hij dat als de achtergrond van Vosmaers poëzie?

Verwey was overigens wat verlegen met deze lof van de hem onbekende Steinmetz. Diens voorspelling: ‘verliefde lezers zult U in mijn kring altijd vinden’, klonk hem eerder verontrustend in de oren, getuige een brief die hij op 3 februari 1886 richtte aan J.P. Veth: ‘Schrijf mij eens gauw of je die of dien kent (de hand is dubieus). De brief bevat de verklaring dat ik de grootste – enfin – van mijn tijd ben – Ook heb ik er heel lief en heel weinig op geantwoord: er staat in dat ik in den Haag veel verliefde lezers zal vinden. Erg prettig, als ze maar niet op mij verliefd zijn – “veel” is al gauw “te veel” in zoo’n geval.’

Vosmaer had bij de ontvangst van Nanno niet alleen van Flament, maar ook van Willem Paap bijval gekregen, in die tijd een opgewonden standje die zijn best deed als (ongevraagde) wapenknecht van Vosmaer zoveel mogelijk schade aan te richten onder de vertegenwoordigers van de ‘oude garde’. Zonder daartoe enige aanmoediging van Vosmaer te behoeven, trok hij ten strijde tegen Huet, die een kritische beschouwing aan Nanno had gewijd. Dit was een uitgelezen moment om de reputatie van Huet voorgoed te breken, meende Paap. Ook Thijm las hij de les. Zijn brieven aan Vosmaer onderscheiden zich door hun toon en brutale gedienstigheid en verschillen hemelsbreed van de brief die hij op 10 september 1882 vanuit Schiermonnikoog aan Verwey schreef. Een brief vol tamelijk schaamteloze onthullingen over ‘de quintessens der jool’ in de duinen en ‘twee onderbroeken vol “lijdenschappen”’:

Het is hier zulk een verleidelijk oord om… pleizier te maken, aan het strand te droomen, met meisjes van de duinen te rollen en die Liebe zu treiben. Verbeeld je: het is hier eene badplaats. En er waren badgasten ook, betrekkelijk zeer vele. […] Bijna avond aan avond hadden wij gedurende eenige maanden in het badhuis geimproviseerde bals bij de viool van den ook hier niet ontbrekenden dorpsblindeman. Minstens drie maal per week gingen wij vroeg in den namiddag uit rijden; zeer poetisch: op een drietal boerenwagens – landauers ontbreken hier ten eenenmale – Onder onzinnig lawaai gingen wij zoo het dorp door en vervolgens langs het strand. Daar vereenigden wij ons eindelijk bij een pic-nic in de duinen, dansten na afloop patertjes en bedreven al de flauwiteiten, die Pol de Mont stof geven voor zijne gemoedelijke lyriek. Waren wij eindelijk in optocht in het badhuis aangekomen, en was het bal eens in vollen gang, dan bestond de gelegenheid voor de quintessens der jool: want je begrijpt dat ik zoo nu en dan met mijn dametje slippertjes maakte in de duinen. Buitendien moest het lieve kind des nachts om een uur of één dwars door dezelfde goddelijke duinen naar huis gebracht worden!

Het is hoogst onwaarschijnlijk dat Paap Vosmaer deelgenoot had willen maken van wat er in de ‘goddelijke duinen’ allemaal had plaatsgevonden.


Jeugdportret van Willem Paap (Letterkundig Museum, Den Haag)

Verwey zelf ten slotte liet zich in zijn brieven aan Kloos laatdunkend uit over Vosmaer, zozeer zelfs dat deze hem tot de orde riep, in een brief van 14 december 1882:

Maar nu een les: ik houd er niet van om den schoolmeester uit te hangen, doch het volgende moet me toch van het hart. Je moest niet meer van Vosmaer praten als ‘dien haagschen heer’: dat doet mij onaangenaam aan, niet alleen om Vosmaer, maar ook om jou. Als je geest en gemoed, zoowel als je fantasie en je vermogen om dat alles uit te drukken, zich blijven ontwikkelen, zooals zij dat tot dusverre gedaan hebben, dan zal je misschien een grooter dichter worden dan Vosmaer of ik of eenig ander van het levende geslacht. Maar dat neemt niet weg, dat Vosmaer op dit oogenblik, in wetenschap en kunst en levenservaring nog altijd een spanne en iets meer boven je staat. 

RvdS#Brief Kloos-Verwey
 Willem Kloos aan Albert Verwey, 14 december 1882 (Bijzondere Collecties UvA, Amsterdam)

Vosmaers uitnodiging aan Verwey om samen de Nederlandse poëzie te vernieuwen door recensies te schrijven voor De Nederlandsche Spectator, in een brief van 14 december 1883, een jaar later dus, doet dan pijnlijk aan: ‘Wij, in onze richting, gij, Kloos, Paap wij hebben een taak te vervullen: onze poëzie in een beter spoor te brengen, en daarin hoop ik ook op u. Ik zou zoo gaarne, dat u ook voor den Spectator eens wat wildet meewerken om ons litterair gehalte te steunen en te vergrooten. B.v. door het bespreken van nieuwe verschijningen op letterkundig gebied.’

 

Rob van de Schoor (Samen met Ilona Brinkman editeur van Van de liefde die vriendschap heet: Briefwisseling Willem Kloos-Albert Verwey 1881-1925. De transcripties van deze editie zijn verwerkt in Brieven en Correspondenten rond 1900)

 

Literatuur
De fragmenten uit de brieven aan Vosmaer zijn verwerkt in een binnenkort te verschijnen studie van Rob van de Schoor naar poëzie van dichters die Tachtig meden of bestreden: ‘De koekoek werd beroemd’… Dichters overstemd door de Tachtigers. Over ‘Zelfrepresentatie in brieven: epistolair ik en lyrisch ik’ schreef hij in het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 124 (2008), 219-226.

Geplaatst op